Column Marianne de Jong |
Kampioenen
Ruim vijf miljoen mensen zien, al dan niet op afstand, een kersverse Nederlandse wereldkampioen over de streep komen. De zwart-witte vlag zwaait hem binnen. Het team in de pits gaat uit zijn dak. Oranje poppetjes springen op en neer van pure vreugde; het rood-wit-blauw in duizenden handen geklemd. Abu Dhabi zal nu wel weten waar de man met de grote trofee vandaan komt. Dagenlang beheerst het nieuws alle tv-zenders en kranten wereldwijd.
Niet ver daar vandaan, in Egypte, is een andere Nederlander ook aan het knokken voor een wereldtitel. Hij is al jarenlang een legende, toch heeft vrijwel niemand buiten de biljartwereld ooit van hem gehoord. Hij strijdt voor het behoud van zijn wereldtitel, want hij heeft er al vier op rij. Ook hij gaat met een trofee naar huis; het kampioenschap driebanden heeft hij weer in zijn voordeel beslecht. Het duurt tot dinsdag tot er één zender een kort bericht aan waagt. Dat stoort hem niet, zegt hij, hij is gewoon hartstikke blij.
De dag na dat korte bericht kom ik nog veel meer kampioenen tegen. Niet op een parcours, niet op een ijsvloer, niet in een biljartzaal of een darttempel. Nee, deze kampioenen werken zich in het zweet In het regionale ziekenhuis. Ondanks de enorme druk blijft iedereen vriendelijk, hulpvaardig en vol aandacht voor de zenuwachtige patiënten die vandaag naar hun afspraak komen.
Die zijn niet alleen zenuwachtig vanwege hun afspraak maar ook, omdat Corona weer zo om zich heen grijpt. En de laatste plek waar je dan wilt zijn is in het ziekenhuis. Of, wat mij betreft, op een parcours, een tribune of in een sportzaal. Maar je hebt geen keus, die kampioenen die in de zorg werken ook niet.
De dokter waar ik een afspraak mee heb oogt ontspannen. Voor mijn gevoel is hij veel te jong om zo’n specialistisch beroep uit te oefenen, maar dat komt waarschijnlijk, omdat ik zelf ouder word. De dokter heeft een lange weg achter de rug om zo ver te komen. Een paar weken geleden vertrouwde hij mij toe dat hij eigenlijk dierenarts had willen worden. Maar zijn plannen veranderden toen hij zich realiseerde dat hij dan, zoals hij het zelf zei: ‘Over de hoofden van mijn patiënten heen zou moeten praten’. Dat wil hij niet, hij wil mét zijn patiënten praten.
Dat doet hij dan ook, het is een geanimeerd gesprek. Het komt niet als een verrassing dat hij onze nationale kampioen op het parcours, ons aller Max, kent. Wie kent Max nou niet? Maar het is een grote verrassing voor mij dat hij zelfs de achternaam van de wereldkampioen driebanden weet: ‘Jaspers, Dick Jaspers’. Hij heeft, net als verreweg de meeste landgenoten, niets meegekregen van de strijd in Egypte en de prolongatie van Dicks wereldtitel. Helaas is biljarten, hoewel behoorlijk milieuvriendelijk in vergelijking met de Formule
1, in de berichtgeving een ondergeschoven kindje.
Mijn specialist heeft zijn werk prima gedaan; de littekens zijn nauwelijks zichtbaar. Hij is in zijn nopjes met zijn kunde. Anders ik wel! ‘Wat vindt u er van?’, vraagt hij. ‘Nou, ik ben hartstikke blij, wat mij betreft een tien en een griffel’, is mijn enthousiaste antwoord. (De zoen van de juffrouw mag niet en daar zal hij zeker ook niet op zitten te wachten).
‘Wat vindt u van de kleur?, vraag ik op mijn beurt. ‘Niet gek’, knipoogt hij. ‘Waar bent u geweest?’. ‘Tenerife, heerlijk drie weken zon. Ik heb goed gesmeerd hóór!’ ‘Gelukkig maar’, knikt hij. Tjonge, dat zou hij ook wel willen, even naar Tenerife. Maar helaas, voor hem zit het er niet in. Net als voor alle andere kampioenen in het ziekenhuis.
Mijn dossier wordt gesloten, ik hoef niet meer terug. In tegenstelling tot veel andere patiënten die voorlopig patiënt blijven kan ik verder. Het voelt zeker als een opluchting. En een beetje schaamte: ‘waarom ik wel en die anderen niet?’ Op weg naar de balie zeg ik tegen hem: ‘Mooi hè, al die steun voor Max. Die erkenning na jarenlang keihard werken en trainen. Dat moet hem goed gedaan hebben, dat eensgezinde oranje. Jammer dat er voor Dick zo weinig aandacht is. En voor jullie.’ Want de kampioenen in de zorg hebben er per slot van
rekening ook jarenlang keihard voor moeten studeren, werken en trainen om zover te komen. Zonder publieke erkenning te krijgen.
Nu kijkt hij bedachtzaam: ‘Ja hè, wat zou het mooi zijn als we niet alleen in de sport eensgezind zouden zijn’, zegt hij. Ik knik. We nemen afscheid, ik wens hem mooie feestdagen en een gezond nieuw jaar. Hij gaat op weg naar zijn volgende patiënt, ik loop naar het station.
Onderweg denk ik: ‘Het zou inderdaad mooi zijn als we ooit eensgezind een vuist maken tegen het virus. Maar het zou op dit moment nóg mooier zijn als we al die dag-en-nacht keihard werkende kampioenen in de zorg met kerst een medaille konden geven. Héé allemaal: ik zoek een sponsor voor bijna 300.000 medailles!
Laat dat podium maar zitten, daar hebben ze nu geen tijd voor…
‘Kampioenen’ is verschenen in het Gouds Dagblad als column en op de site van de schrijver: Marianne de Jong.
Reageren kan via: [email protected]
Ga voor nog meer leuke, korte verhalen naar: www.coronkels.nl