Mijn nieuwsgierigheid naar de nieuwe tv-serie ‘De Stamhouder’ - naar het gelijknamige boek van Alexander Münninghoff - was dermate groot, dat ik de hele reeks achter elkaar op NPOplus heb gekeken.
Alexander Münninghoff (1944-2020) was ruim een kwart eeuw mijn collega bij de Haagsche Courant/Rotterdams Nieuwsblad. Hij begon er net als ik begin 1974 en we hielden vier jaar later samen onze afscheidsborrel in het befaamde Haagse artiestencafé Kammeijer: ik had een baan aangenomen bij dagblad Het Vaderland en Alexander werd verslaggever bij het NOS-journaal. Mijn avontuur duurde precies een week, toen keerde ik op hangende pootjes terug. Bij Alexander ging er een jaar voorbij eer ook hij weer als Verloren Zoon kon worden verwelkomd.
Op een vrijdagmiddag in oktober 1993 pikte ik hem op in het centrum van Antwerpen. Met acht collega’s van de Haagsche Courant zouden we een weekend doorbrengen in Normandië, waar zich 50 jaar eerder D-Day had afgespeeld. Geen idee waarom Alexander die dag in België zat, maar hij had op ’t laatste moment gevraagd om hem niet in Den Haag maar in de stad aan de Schelde op te halen.
Eerlijk gezegd had ik helemaal geen zin in het tripje naar de invasiestranden. Het was iets van ’t clubje van de Zaterdagbijlage; het neusje van de zalm op de redactie, maar ook een stelletje zelfingenomen ego’s van heb-ik-jou-daar. Mijn chef op de life-style-redactie, die een jaar eerder nog baas van de Zaterdagbijlage was geweest, had zich echter hard gemaakt voor mijn deelname. Hij wilde jong bloed - ik was 39 - binnen die ‘oude-mannen-club’ en had ’t scherp gespeeld: “Als Coos niet mee mag, ga ik ook niet”. Toen hij me trots van zijn overwinning vertelde, durfde ik niet te zeggen dat ik helemaal geen zin in dat gezelschap had.
Pijn van ’t lachen
Het werd een geweldig weekend. De rit van Antwerpen naar Normandië met Alexander aan mijn zij was al een daverend succes. Hij zat vol verhalen en anekdotes en was zo vermakelijk, dat ik met pijn in mijn nek van ’t lachen op ons logeeradres in Houlgate arriveerde. Het tamelijk vervallen hotel-restaurant ‘La ferme du Lieu Marot’ was eigenlijk al de seizoenssluiting ingegaan, maar bleek op voorspraak van onze toerleider-collega Aad Wagenaar bereid tijdelijk de deuren te openen.
Aan de dis ’s ging het die avond vanzelfsprekend veel over de Tweede Wereldoorlog. Aad Wagenaar (1939-2021), auteur van ‘Rotterdam mei ’40; de slag, de bommen, de brand’ (1970) was een wandelende encyclopedie als het op de beide wereldoorlogen aankwam. Maar naarmate de avond vorderde en er meer drank doorheen ging, werden de verhalen ook persoonlijker. De een onthulde dat zijn vader betrokken was geweest bij bunkerbouw voor de bezetter, een ander liet horen dat zijn ouders zich nog altijd schaamden dat ze - terwijl de joden in hun straat werden afgevoerd - hadden doorgeleefd alsof er niets aan de hand was.
En toen ineens stond Alexander op aan tafel om met dubbele tong te schreeuwen: “Jullie hebben altijd op mij neergekeken omdat mijn vader bij de Waffen-SS zat”. Er viel een diepe stilte, daarna een ongemakkelijk maar niettemin daverend gelach. Er was verbazing, ongemak en ongeloof. Want niemand van ons kende het geheim dat Alexander Münninghoff al sinds zijn prille jeugd met zich meedroeg.
Niemand aan tafel maakte er verder die avond ook een punt van. Waarom zouden we Alexander de foute keuze van zijn vader Frans een halve eeuw geleden nadragen? Frans was bovendien opgegroeid in de aristocratische Baltisch-Duitse gemeenschap in Letland en zag zodoende Stalin en zijn bolsjewieken als gevaar. De nazi’s waren in zijn ogen vooral de vijand van zijn vijand. Zo dachten ook veel van zijn vrienden er over en stuk voor stuk gingen die tegen het Rode Gevaar vechten.
Vrij van persoonlijke historische balast kon ons groepje wel enig begrip opbrengen. Er waren hoe dan ook verzachtende omstandigheden. En de volgende dag mochten we er zelfs al grappen over maken. “De Amerikanen kwamen van die kant uit zee, de Engelsen landden daar”, wees Aad Wagenaar ons vanaf een duin. “En Alexanders vader stond hier”, gooide ik er grinnikend achteraan. Iedereen lachen, Alexander incluis. Harde journalistenhumor.
Het grote geheim
Achteraf denk ik dat dit weekend, die ontspannen reactie van de collega’s, wel eens doorslaggevend voor Alexander kan zijn geweest om onbeschroomd aan zijn familiekroniek te beginnen. Om het grote geheim van zich af te gooien en een zeer succesvol boek te schrijven. ‘De Stamhouder’ beleefde de ene na de andere herdruk, Alexander genoot met volle teugen van alle aandacht, won er de Libris Geschiedenisprijs mee en de NPO wijdde zelfs een hele documentaire aan zijn levensverhaal, waarbij de auteur langs alle plekken van zijn jeugd in Polen, Letland, Duitsland en Nederland trok.
De verfilming van zijn werk - met Diederik van Rooijen (Penoza) als regisseur - heeft de auteur zelf niet meer meegemaakt. Maar het tv-drama doet Alexander Münninghoff recht. De serie oogst ook meteen volop waardering. De eerste aflevering scoorde 1,1 miljoen kijkers en kwam daarmee op de vierde plaats in de Dagtopvijf. Het ziet er allemaal prachtig uit, de rolbezetting is fantastisch, het camerawerk subliem. Er zijn prachtige creatieve overvloeiers waarin je van het ene naar het andere tijdvak tussen de jaren dertig en negentig schakelt.
Alleen het geluid is, zoals bij de meeste Nederlandse films en televisiedrama, ondermaats. Net als bij die andere recente dramaserie ‘Bestsellerboy’ ben je blij als er weer even in een andere taal wordt gesproken, want dan is er tenminste ondertiteling. Het blijft me werkelijk een raadsel waarom Britse, Amerikaanse, Franse en Scandinavische series aanmerkelijk betere geluidskwaliteit bieden.
Parmantig
En er dook nog een raadsel op. Net als in het boek, begint de tv-serie in 1948 met de dan 4-jarige Alexander die op zolder bij opa in Voorburg speelt, wat rondsnuffelt en dan een kist opent met spullen van zijn eigen vader. Daar treft hij een legerhelm met een hakenkruis en SS-teken erop. Het kind zet die helm op en stapt er parmantig mee de woonkamer in, op dat moment gevuld met zo’n beetje de hele familie.
Het is een prachtig beeld, vol spanning en drama, dat dan ook vele keren terugkeert in de acht delen van de tv-serie. Wat mij alleen verwarde: tegen het eind van de reeks - het is najaar 1944 - deserteert vader Frans Münninghoff uit de Waffen-SS. Op een landelijk weggetje gooit hij zijn helm demonstratief weg, trekt zijn uniformjasje uit en hult zich in een colbert van een dode boer. Uiteindelijk sluit hij zich aan in een hele colonne voormalig dwangarbeiders die de weg terug naar hun bevrijde vaderland wandelen.
In datzelfde armtierige kloffie meldt Frans zich daags na de bevrijding bij zijn familie, die inmiddels in Voorburg woont. Heel aflevering 8 heb ik zitten wachten op een verklaring waar die SS-helm in de kist op zolder ineens vandaan kwam. Frans Münninghoff had zijn helm toch weggegooid? Die vraag hield me bijna uit mijn slaap.
Afleveringen terugkijkend, versneld doorspoelen en weer terug ontdek je uiteindelijk dat moeder Wera bij haar vlucht uit Duitsland naar Nederland de nodige bagage heeft ingeladen, waaronder de bewuste kist met Oostfront-parafernalia. Op dat moment in de serie een onbeduidend detail. Het verklaart evenwel met terugwerkende kracht de logica van die dramatische beginscéne.
Maar er doemt voor mij meteen een nieuwe kwestie op: ik betwijfel toch of ik bij een doldrieste autorit van 1000 kilometer door chaotisch oorlogsgebied uitgerekend een SS-helm en andere nazi-aandenkens in de kofferbak zou proppen.