Column Marianne de Jong |
Rat-je-toe?
Vollere winkels, vollere winkelstraten. Mensen klagen erover: “Ze houden geen afstand meer”. Ze, dat zijn wij, met z’n allen. Het valt ook niet mee, zeker niet als je bekenden tegenkomt. Maar het lijkt een goede maatregel tegen een ongecontroleerde verspreiding van het virus. We gaan de goede kant op. Hopelijk blijft dat zo. Dus nog maar even volhouden, die 1,5 meter.
Lege winkelstraten, ik ben er dol op. Ik houd niet van winkelen. Ik doe boodschappen en daar is alles mee gezegd. Gezellig winkel in, winkel uit, het is aan mij niet besteed. Nu niet en vroeger ook niet. Ik maak een lijstje in de volgorde van de supermarkt-schappen, doe alles in mijn winkelwagentje, reken af bij de betaalpaal en ben in no-time weer thuis. Dat wordt lastiger als ik kleren moet kopen, maar tegenwoordig is internet mijn redding. Geen volle winkelstraten, geen volle winkels, geen verkoopsters die volhouden dat “die kleur mij prachtig staat, oh, echt prachtig”. Zij zullen wel smaak hebben. Nou, ik niet. Maar ik lijd er niet onder. Geef mij maar lege winkelstraten.
Lege winkelstraten? Hoe lang is het niet geleden dat ik een winkelstraat in een slechts paar seconden volkomen leeg zag stromen? Mensen die in winkels schuilden, in bomen klommen, gillend wegrenden. Ik denk meer dan 30 jaar geleden. Toen werkte ik op een uitzendbureau. Heerlijk! Banen zoeken bij de talenten van werkzoekenden. Maar die moesten zich dan wel eerst bij ons inschrijven natuurlijk.
Op die vrijdag, in mijn verre verleden was het weer zover; een jongeman kwam aarzelend binnen. Hij liep naar mijn balie, want mijn collega was op werkbezoek. De jongeman was niet zo enthousiast en hij wist ook niet goed wat voor soort werk hij zocht. Het was tijdelijk, dat wel, maar dat gaf niet. Zo hadden wij er zoveel.
Ik bood hem iets te drinken aan en pakte een kaart. Daarop zou ik alles invullen. Ik was bijna bij ‘opleiding’ toen ik uit de kraag van zijn jas ineens een paar glinsterende oogjes en trillende snorhaartjes zag verschijnen. De jongeman zag mijn blik afdwalen en deed een greep in zijn kraag: “Kijk!”, zei hij trots, “mijn huisrat, is-ie niet prachtig? Hij is ook ontzettend slim”. Ik vond het een mooi beest, spierwit, met een rode staart. Nieuwsgierig onderzocht het diertje mijn bureau. Maar een uitzendbureau wordt bezocht door mensen met allerlei beroepen. Niet alleen productiepersoneel of technische vaklui, maar ook intensive-care verpleegkundigen, om maar eens iets te noemen. En of die nu straks, als de uitbetaling begon, zaten te wachten op een slimme rat?
“Het lijkt me beter als je je rat voortaan niet meer meeneemt hier naar toe”, zei ik tegen de jongen. “Niet iedereen is dol op ratten en we willen wel iedereen te vriend houden”. Zodra ik jouw inschrijving rond heb, lijkt het me beter als je naar huis gaat om je rat weg te brengen”. Dat zou, hopelijk, nog zijn vóórdat ons bureautje bevolkt zou worden door onze harde werkers die aan het eind van de week hun cheque kwamen ophalen en iets te drinken.
Maar je zult het altijd zien: de inpakkers op de veiling hadden het verkeer mee en kwamen wel een half uur eerder dan normaal. Pratend, lachend, elkaar op de schouders slaand, het was echt een leuke groep. De kaart was ingevuld en de jongen probeerde langs de drukke ploeg naar de hal te komen. De rat zat op zijn kraag en hield zich stevig vast aan zijn capuchon.
Ineens kregen ze hem in de gaten. “Héé, kijk, een rat, een èchte rat!” Het baasje glom van trots dat zijn huisdiertje zo in de smaak viel bij die stevige kerels. Hij pakte hem van zijn kraag en liet hem over zijn arm lopen. De ploeg vond het prachtig. “Bijt hij?” werd er gevraagd. “Nee hoor”, zei de jongen, “hij is echt reuze tam en lief. Een ander wilde weten: “Kan hij ook kunstjes?”. “Jawel, kijk maar”, antwoorde de jongen en hij gooide de rat hoog in de lucht. Opgetogen ving hij hem op. Hij drukte een kusje op het minuscule neusje.
Ik was naar voren gekomen en pakte de jongen bij zijn arm. Niet alleen in mijn kantoor werd het druk, buiten, in de winkelstraat, was het zo mogelijk nog drukker. “Nee, wees ik hem, niet binnen met dat beest. Ga maar naar buiten”. Ze gingen allemaal, ook de ploeg. De mannen stonden in de drukke straat, in de weg voor het winkelend publiek. De jongen bleef nog in de hal. Hij gooide de rat weer met een flinke zwaai omhoog, net zoals hij daarnet had gedaan. Maar het plafond in onze hal was een stuk lager dan in ons bureau. De arme rat stuiterde keihard tegen het plafond en kwam nóg sneller naar beneden, in de handen van de jongen. Hevig geschrokken beet hij zijn baasje meteen in zijn duim. “Au”, riep de jongen, en hij gooide de rat met een grote boog de winkelstraat in.
Wat daarna volgde was blinde paniek. “Een rat, een rat”, schreeuwde iemand en vervolgens ging iedereen op de loop, wèg van de plek waar het bibberende witte diertje was neergekomen. De rat rende voor zijn leven, de mensen zo mogelijk nog harder bij hem vandaan.
Het heeft het hele weekend geduurd voordat ik kon ophouden met lachen.
Dus als de winkelstraten nóg voller worden, dan ga ik eens lekker winkelen. Ratten genoeg!