Column Jan Steigenga |
Parttimers in basisonderwijs, svp geen norm
In toenemende mate wordt er in het basisonderwijs in deeltijd gewerkt. Het tekort aan leerkrachten noopt schoolbesturen blijkbaar tot het nemen van draconische maatregelen.
Van alles wordt geprobeerd om mensen te lokken. Later beginnen, eerder stoppen om zelf de eigen kinderen te brengen en op te halen, geen probleem. De onderwijsassistent vangt het wel op. De uitholling van de kwaliteit van het onderwijs vindt hier dan mijns inziens van binnenuit plaats!
Vergaderingen na schooltijd hoeven niet bijgewoond te worden. Eén dagje meer werken, prima. Liever nog een dagje erbij? Helemaal fantastisch!
Velen vinden deeltijdarbeid voor moeders een goede zaak die bevorderlijk is voor de participatie en emancipatie van vrouwen in onze huidige maatschappij.
Maar is deze ontwikkeling daarbij ook bevorderlijk voor de kwaliteit van ons basisonderwijs? Is deze ontwikkeling in het belang van de kinderen?
Naar mijn idee is daar het nodige op te zeggen. Dat die ontwikkeling ook landelijk weerstanden oproept, valt op te maken uit recente onderzoeken en ervaringen.
Een volledige baan, één leerkracht voor de groep is mijns inziens de ideale situatie.
Eenheid in pedagogische aanpak, duidelijke structuur voor de leerlingen en ouders. Minder overleg over gebeurtenissen, strubbelingen, oudercontacten en wat dies meer zij. Er hoeft niets overgedragen te worden dan alleen aan het eind van een leerjaar. Natuurlijk blijft er wel overleg met de interne begeleider en mogelijke parallelcollega’s.
Bij parttime werken behoort een omvangrijker administratie, waarin veel meer vastgelegd moet worden dan bij fulltimers. Er moet vrijwel wekelijks overleg zijn. De uren van administratie en samenspraak zijn dubbelop. Twee parttimers voor één groep betekent dus dat zij samen meer dan een fulltimebaan hebben, terwijl zij daar niet voor betaald worden. Eenheid in pedagogische principes is een must. Anders worden leerkrachten tegen elkaar uitgespeeld. Er zijn soms ook wel incidenten die moeilijk overdraagbaar zijn, omdat ze te persoonsgebonden zijn.
Je krijgt mogelijk een onnoemelijk groot team, hetgeen niet in verhouding staat tot het aantal leerlingen. De overzichtelijkheid en bestuurbaarheid gaat op die manier wel heel snel verloren.
Schoolbesturen ervaren dat het grote aantal parttimers zorgt voor minder continuïteit in de organisatie, voor minder betrokkenheid en het is daarbij moeilijker gebleken om te investeren in de professionalisering van team en individuele leerkrachten. Op wat voor dag een studiedag gepland moet worden is bij voorbeeld al een probleem, want er zijn dan altijd collega’s die op de geplande dag niet werken en dus eigenlijk liever niet willen komen of nu eenmaal andere verplichtingen hebben.
Indertijd is door de invoering van de ADV (Arbeidsduurverkorting) het fenomeen parttimer noodzakelijkerwijs geïntroduceerd. Eigenlijk was er nergens meer sprake van één leerkracht voor één groep. De resturen werden dan meestal ingevuld door moeders met een onderwijsbevoegdheid. Vaak werden zij betrokken uit de groep van invallers. De behoefte aan parttimers ontstond dus toen vanuit de onderwijsorganisatie.
Nu wordt het parttime werken meer gezien als maatschappelijke verworvenheid, als middel om in alle omstandigheden zelfredzaam te zijn als vrouw en moeder in deze maatschappij. Niet het belang van de leerlingen, niet het belang van goed onderwijs staat dan centraal bij de invoering van parttime werken, maar arbeidsrechtelijke en emancipatorische redenen liggen er nu aan ten grondslag.
Parttimers in het onderwijs, we kunnen blijkbaar niet meer zonder. Het is acceptabel zolang het maar binnen een beheersbare bandbreedte blijft. Een volledige baan blijft wat mij betreft de norm.