Nu vrijwel heel Nederland ziet dat we met een falend politiek systeem zitten en dat we bestuurd worden door mensen die wel ambitie, maar geen kennis van zaken hebben, zullen we moeten gaan nadenken over veranderingen.
Ongeveer 3% van de Nederlanders is lid van een politieke partij. Ze zijn lid om diverse redenen: uit ideologie, uit traditie, uit verantwoordelijkheid en om een goede baan te krijgen.
Dat laatste is legitiem natuurlijk, maar het wordt nooit open en eerlijk beleden. In de vorige eeuw waren sommige partijen zoals de CHU en de Vrijheidsbond zogenaamde kieskringen. Je werd er lid van om een baan te verwerven. Op de vergaderingen werden sigaren gerookt, oude klares gedronken en banen verdeeld. Wel zo eerlijk.
Toen ik in een lang verleden lid werd van een heel grote partij in Rotterdam deed ik dat uit ideologische overweging. De samenleving was mijns inziens nog niet emancipatoir genoeg en ik wilde dat het openbaar onderwijs in de ongelijke strijd met het bijzonder onderwijs geholpen zou worden (is pas in 2006 gebeurd).
Op de vergaderingen kreeg ik vrijwel geen contact met mijn partijgenoten. Achteraf hoorde ik van een ander oud lid de reden waarom ik genegeerd werd. Ik was kaderlid van de bond, op meerdere terreinen geschoold en werkte zowel op de internationale schakelklassen als op de bestuursacademie (HBO). Kortom een concurrent in plaats van een gewaardeerde geestverwant.
Wel werd ik gevraagd te solliciteren naar een plek in de deelgemeente. Ik moest verschijnen voor een commissie, die geleid werd door een partijgenoot wiens enige verdienste was, dat hij een wethouder zijn broer mocht noemen. In de commissie zat tot mijn verrassing ook een leerlinge van de bestuursacademie, die zich enigszins opgelaten voelde en de andere commissieleden vertelde over onze band. Ik vond het geen probleem en de commissie ook niet. Op mijn verzoek kreeg ik een niet verkiesbare plek op de lijst. Eigenlijk hield ik de eer aan mezelf, omdat ik na een knullige vraag niet antwoordde, maar opmerkte al genoeg tentamens te hebben gedaan: alleen mijn leerlinge kon erom glimlachen.
Vier jaar later werd ik verkiesbaar gezet na een kort gesprek met een hoogleraar van de EU. Ik heb toch maar geweigerd, omdat ik van plan was met de partij te stoppen. Mijn collega uit de vakbond kwam in mijn plaats en werd later hoge ambtenaar op het stadhuis, want zo liepen (en lopen?) die lijntjes.
De ideologieën van de middenpartijen zijn flinterdun en lijken enorm op elkaar. De partijprogramma’s staat vol platitudes. Beter onderwijs, beter milieu, minder files, betere sociale voorzieningen, meer vrijheid, maar er staat nimmer in: meer banen voor onze leden.
Eerlijkheid is dus ver te zoeken en daarom zitten we nu met een kabinet, dat vol zit met ministers en staatssecretarissen, die hun positie niet te danken hebben aan hun specifieke vaardigheden, maar omdat het hun beurt is. In het bedrijfsleven ondenkbaar, maar in de politiek te doen gebruikelijk.
Zo zitten we met een onderwijzer op woningbouw, een leuke mevrouw die geen juriste is op justitie, een Amsterdamse die het verschil niet weet tussen een sergeant en een majoor op defensie, een mevrouw die zelf nog nooit een rekening betaald heeft op financiën en zo kan ik nog een hele tijd doorgaan. De komst van twee ministers van D66, die zijn gekozen op hun expertise is gezien de houding van die partij geen begin van een kentering, maar een zet uit electorale overwegingen. Want ooit wilde D66 wat ik ook wil – en met mij velen – totale verandering van het systeem.
Degenen, die prettig welvaren bij de onkunde van onze bestuurders zijn de ambtenaren, die op die manier cart blanche hebben. Die moeten de verandering dus niet gaan voorbereiden.
Zet vijf, liefst niet partijgebonden, emeritus hoogleraren bij elkaar en laat die komen met voorstellen voor de broodnodige grondwetwijzigingen.
Misschien willen ze en passant ook wel af van artikel 1 omdat - zoals Pim al voorspelde - dat artikel de vrijheid van meningsuiting, vergadering en drukpers in de weg staat.