Daar kraait geen hond naar

8 October 2019, 10:07 uur
Columns
mainImage

Column Teun Rijsdijk |

Daar kraait geen hond naar

Een poosje geleden was ik in de plaatselijke bibliotheek toen ik één van de medewerksters achter de balie tegen een andere hoorde zeggen; ‘dat kun je op je klompen natellen.’
In zo’n geval kan ik moeilijk mijn mond houden (en niet alleen in zo’n geval) en ik zei; ‘dan ben je gauw klaar.’
Ze keek me aan en vroeg; ‘hoe bedoelt u.’
‘Nou’, zei ik, ‘meestal heb ik niet meer dan twee klompen aan, dus vandaar.’
Ze keek me nog steeds niet begrijpend aan en ik zei dat ze waarschijnlijk bedoelde ; ‘dat kun je op je klompen aanvoelen’ of ‘dat kun je op je vingers natellen.’
De laatste twintig jaar van mijn (betaalde) arbeidzame leven heb ik samengewerkt met een collega die heel vaak dit soort dubbel samengestelde uitdrukkingen gebruikte.
Volgens een arts onderzoeker die op onze afdeling werkte was dat te wijten aan een piepklein schakelaartje in de hersenen wat net de verkeerde kant op staat. Niks om je zorgen over te maken, je kunt er honderd jaar mee worden, maar toch.
Op een keer hadden we een vergadering toen hij zei; ‘daar kraait geen hond naar.’
Niemand reageerde, men had het kennelijk niet eens goed gehoord.
‘Bij ons in Ridderkerk blaffen ze’, zei ik, ‘maar misschien gaat dat bij jullie anders.’
‘Met wie?’ vroeg hij.
‘De honden, die blaffen bij ons.’
‘Welke honden?’
‘Die bij jou kraaien.’
Pas toen ik hem uitlegde wat hij gezegd had drong het tot hem door.
Op een andere keer zei hij; ‘ik viste naast het net.’
‘Nog een geluk’, zei ik.
‘Hoezo?’
‘Nou, voor hetzelfde geld viste je achter het net.’
‘Maar dat bedoelde ik ook.’
‘Waarom zeg je dat dan niet?
‘Daar heb ik mijn hoofd voor uitgestoken’, was ook een uitdrukking van hem.
‘Nek, Jan (zo heet hij niet) nek.’
Soms als hij een bepaalde uitdrukking gebruikte keek hij me aan en vroeg, ‘zeg ik dat goed Teun?’’
Ook een hele sterke was; ‘er ging bij mij een lampje rinkelen.’
Vaak kon ik het niet laten te reageren en gelukkig kon hij daar goed tegen
'Een zwaluw in de hand….’zei hij op een keer en keek me aan.
….is tien zomers in de lucht’, antwoordde ik.
‘Volgens mij is dat niet goed, nou betrap ik jou op een fout.’
‘Wat moet het dan zijn?’
‘Ik weet het niet maar het klinkt niet goed’, zei hij triomfantelijk.
Zelfs onze geachte volksvertegenwoordigers ontkomen niet aan dit soort mispraten.
Zo zei een van hen onlangs dat hij ‘het ei niet opnieuw wilde uitvinden’ en een ander had het over ‘mensen die op een appeltje moeten bijten’, terwijl minister Koolmees het zelfs had over ‘gelijke monniken, gelijke pakken.’
Toen ik een aantal maanden geleden bij een vergadering was zei een van de sprekers ; ‘je voelt je als een eend in een vreemd pakhuis.’
‘En nou maar wachten tot er “een vreemde kat in de bijt” voorbij komt’, dacht ik.
Ik heb hem nog niet gehoord maar ik geef de moed niet op.
Je weet maar nooit hoe een koe een kip zonder kop vangt.